Woensdag 18 september – Fülöpháza-Tiszafüred.
Door: Beiden.
Blijf op de hoogte en volg Germen en Jolande
19 September 2013 | Hongarije, Fülöpháza
De zon doet een gordijntje dicht, en het is wat verder dan we dachten, en als we het weggetje tenslotte een paar honderd meter hebben gevolgd, verschijnt er een vrolijk hondje en dat heeft een baas die, zo te zien, in een afgedankte Soviet vrachtauto woont met z’n partner en een zonnepaneel, en die een beetje Frans blijkt te spreken. Nee, langs dit weggetje kom je niet bij het water. Je moet terug, zus en zo, à gauche, pour le lac. Merci bien. Chichi! Hier! Koest! Af! Lig! Dood! Aan de voet! Zal je nou gloeiende gloeiende een keer stil wezen kleine zieke etterbak van een dove teringhond dat je d’r bent?
We laten al dit Hongaars opgewekt langs ons heen gaan, fietsen terug naar de auto, knopen onze rijwielen er weer op, en torren conform de aanwijzingen tegen de klok in om het onvindbare meer heen. Als je vermoedt/hoopt dat er een aanzienlijke waterplas links van je is, ergens verborgen achter een bos, dan heb je de neiging om steeds bij elke splitsing linksaf te gaan. Dit doen wij dus, en we treffen een prachtig informatiebord aan langs de weg, beschermd tegen slecht weer door een ambachtelijk rieten dakje. Er is een overzichtskaart en er is tekst in twee talen, waarvan we maar liefst 50% kunnen lezen. Lezen wel, maar die Duitse planten-namen zijn best moeilijk. Knabenfingerfleischkraut? Vertalen durf ik niet eens, dat komt niet door de censuur. Maar op de kaart staat het meer, met een uitzichttoren aan de oever, en een weg er naar toe die Turista Utca heet. Miep kent deze weg niet, het asfalt houdt weldra op, en miepje beeldt talloze onverharde zijweggetjes af. We nemen er eentje, linksaf opdat we dicht bij het water zullen blijven. Er is weer zo’n verhoogd middenstukje met gras, tussen de zandige sporen. De fietsdrager – met name het stopcontact ervan – begint weer over de grond te sleuren. Als dit te gek wordt, keren we maar terug; er is alleen maar bos en nergens water.
Maar dan bereiken we een ranch, zo’n USA-geinspireerde paardrijbusiness, die we al op borden hadden gezien. Misschien weten ze.... Er komen ons twee auto’s tegemoet en de achterste draagt een grote sticker op het portier dat het symbool toont van de Nationale Parken van Hongarije. De voorste auto stopt als ik mijn hoofd uit het raam steekt, maar de leuke jonge meid achter het stuur kan me niet helpen. De tweede auto, met die sticker, fronst tegen mijn Duits en vraagt of ik Engels spreek. Weldra is de jongeman naar de eerste auto gelopen en heeft daar – zo vermoeden we – mijn vraag in het Hongaars aan de leuke jonge meid gesteld. Hij komt opgewekt terug gelopen. Yes, we can help you, follow us please.
Een zijweggetje in, weer twee zandsporen met verhoogde middendinges – ik wurg de auto uit de sporen en rijd op hoge grond. Modder doemt op. Twee vierwieldrives hotsen en botsen en plonzen voor me uit. Gang is alles, heb ik geleerd. Het gaat goed. De boys en girls voor me hebben alle differentiëels gesperd, ze maken in elke bocht akelige krab-sporen in het zand. Als dit zand ook maar een spoortje klei of leem had bevat, had de Octavia het niet gehaald, maar het gaat goed. We stoppen bij een plaats waar open water te zien is en een hekje en bordjes verboden te zwemmen. De zon heeft intussen een donkergrijze burka aan.
This is the road to the tower! Thank you very much! Achter het hek begint een dam van zand die kunstmatig het meer in steekt, met aan weerskanten een stukje open water en verder heel veel riet: het zicht opzij bedraagt 20 meter. Aan het eind is inderdaad de beloofde uitkijktoren, alleen hij is nog niet klaar, alleen de ondergrond is voorbereid. De dam eindigt namelijk in een bult zand van een meter of drie hoog, en dus kunnen we over het riet heen kijken, en we zien een troosteloze waterplas met drie futen en zes wilde eenden. Even lijkt er een volwassen kwak of een mannelijke withalsroerdomp in winterkleed in het riet te staan (die laatste zijn erg zeldzaam want ik heb ze zojuist bedacht), maar het is een kromme dode tak, wit verbleekt. Als troost voor jullie, lieve lezers, bloeien in elk geval de lelies nog.
Dan maar een boterham in de luwte van de auto, en terug naar het asfalt, en naar onze volgende standplaats. Nier ver, wel lang rijden want het schiet niet erg op. Ik heb thuis vastgesteld dat er een handvol campings zijn in Tiszafüred, en we vinden die van Dieter dankzij een bordje.
‘Ich bin der lieber Dieter’, stelt hij zich voor, en we bekijken onder zijn bezielende leiding de douches, de wc’s, en een paar kampeerplekjes. Dan wordt hij weggeroepen door een nieuwe gast, die ook Dieter blijkt te heten, en dus doen we de rest maar zelf. Ik zit inmiddels in het donker te typen en snuif de rijke geuren op die uit Jolande’s pannen opstijgen. Ik stel voor dat zij de kookrubriek voor haar rekening neemt. Ik begin wintervingers te krijgen.
We eten konijn vanavond, gestoofd konijn, met allerlei wortels en knollen die je hier in elke winkel kunt kopen. Winterpeen, ui en knoflook zal een ieder nog bekend voorkomen, maar er is ook wortelpeterselie, winterrammenas en uiteraard paprika. Men giete er een kwart litertje rode Hongaarse wijn bij, laat het lekker stoven met een pietsie zout, wat spekreepjes, en wat provençaalse kruiden (gewoon van thuis meegebracht), en tien minuten voor tijd nog een goede handvol lokale paddestoelen. Kan opgediend met piepers, pasta of rijst, wat je maar voorhanden hebt. Het blijkt genoeg voor twee keer, dus morgen eten we hetzelfde. Lekker makkelijk en lekker.
Inmiddels zitten we lekker binnen, want het wordt fris. Niet zo fris als gisteren, toen we om 3 uur ’s middags al niet meer buiten wilden zitten, en het zelfs binnen in de tent afzien was. Maar fris genoeg om de meeste medekampeerders net als ons naar binnen te sturen. Hoewel, we horen ook nog veel stemmen buiten.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley